VOORWOORD

Voorbij het laboratorium

Stan Majoor

Hogescholen profileren zich al geruime tijd niet puur als opleiders van nieuwe professionals, maar als ‘kennisinstellingen’. Ze doen praktijkgericht onderzoek naar maatschappelijke vraagstukken in hun stad en regio en betrekken studenten daarbij. Op papier is dit een gelukkig huwelijk: het leidt tot praktisch toepasbare kennis en het versterkt het onderwijs. Het is een ontwikkeling die past bij een samenleving die de mond vol heeft van kennis en innovatie. Menig ambitieuze stad of regio wil via de quintuple innovation helix – een samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid, maatschappelijk middenveld en kennisinstellingen – de innovatiekracht verbeteren en maatschappelijke vraagstukken aanpakken. De laboratoriummetafoor wordt hierbij vaak gebruikt om te visualiseren dat steden of regio’s gezien kunnen worden als plekken van experiment en innovatie.

De lastigheid zit niet zozeer in de enorme hoeveelheid jargon dat hierbij komt kijken – die ik vanaf nu zoveel mogelijk probeer te omzeilen (voor de liefhebbers, zie de puzzel verderop in dit magazine!). Het zit ook niet in het idee dat kennisinstellingen dienstbaar moeten zijn aan de maatschappij, of dat het nuttig is om studenten te betrekken bij vele praktijkcasussen waar ze veel sneller en beter leren. Nee, het zit mijns inziens in (1) de organisatie van dergelijke samenwerkingen en (2) de methodologische kwaliteit van dit praktijkgericht onderzoek.

Betrokkenheid van hogescholen bij praktijken vereist sterke coalities en doorzettingsvermogen. Hogescholen met hun onderzoekers en studenten kunnen prima bijdragen leveren aan lastige maatschappelijke vraagstukken rondom samenleven, eenzaamheid, gezondheid, onderwijs, kansengelijkheid, veiligheid of duurzaamheid. Maar dit vraagt langjarige programma’s – geen korte projecten – waarin met partijen uit de stad een gezamenlijke onderzoeks- en activiteitenagenda wordt gebouwd. Waar afspraken worden gemaakt over de borging van kennis. Waar ‘doorwerking’ centraal staat: geen rapporten, stageverslagen of scripties als primaire resultaten, maar een gezamenlijk programma om nieuwe aanpakken te implementeren. Dit alles op basis van financiële bijdragen van alle partners en met veel aandacht voor de zichtbaarheid van het onderzoek – bijvoorbeeld via locaties in wijken. Zijn hogescholen en partijen in de stad klaar om dergelijke samenwerkingen aan te gaan? Soms zijn er goede voorbeelden, maar vaker helaas stroefheid en kortzichtigheid.

Om de kansen voor dergelijke samenwerkingsverbanden te vergroten moeten hogescholen daarnaast blijven investeren in de kwaliteit van het onderzoek. Goed praktijkgericht onderzoek is bijna per definitie lastig: het is onderdeel van een gepolitiseerde omgeving waar veel machts- en kennisclaims zijn. De onderzoeker kan daarin niet achterover leunen als neutrale of kritische beschouwer: er moeten vuile handen worden gemaakt. Dit vraagt veel van de gebruikte methoden en de persoonlijke kwaliteiten van de onderzoekers. Maatschappelijke vraagstukken houden zich bovendien niet aan grenzen van vakgebieden, dus veel meer interdisciplinaire samenwerking is ook noodzakelijk.

Tot slot: in de afgelopen jaren ben ik kritischer geworden op de laboratoriummetafoor. Niet alleen is het onethisch om deze te gebruiken bij maatschappelijke vraagstukken met veel kwetsbare mensen die nooit gevraagd hebben in een laboratorium te zitten. Daarnaast is het beeld ook fout: de werkelijkheid van onderzoek midden in de samenleving strookt niet met een klinisch lab waar externe factoren worden buitengesloten. Het is juist dit verschil dat praktijkgericht onderzoek lastig en waardevol maakt.