ESSAY
Relatieadvies voor gemeenten en kennisinstellingen
Jasper Deuten van het Rathenau Instituut over spanningen en knelpunten bij praktijkgericht onderzoek en wat hogescholen kunnen leren van beleidsgerichte kennisorganisaties.
Universiteiten en hogescholen doen de laatste jaren steeds meer onderzoek in de stad, met de stad en voor de stad. We zien allerlei werkplaatsen en kenniscentra ontstaan waarin onderzoekers samenwerken met gemeenteambtenaren, praktijkprofessionals en burgers aan stedelijke vraagstukken. Het is niet moeilijk om te begrijpen waarom hogeronderwijsinstellingen en steden elkaar zijn gaan opzoeken. Gemeenten staan voor complexe maatschappelijke opgaven waarvoor ze data, kennis en innovatieve ideeën nodig hebben. Die hopen ze te vinden bij de grootste kennisorganisaties in hun stad of regio. Op hun beurt zien hogeronderwijsinstellingen kansen in samenwerking met de stad, bijvoorbeeld om hun onderzoek en onderwijs beter te laten aansluiten op de samenleving.
Het lijkt evident dat structurele samenwerkingsinitiatieven een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de opgaven van de gemeenten en ook het onderzoek en onderwijs van kennisinstellingen kunnen verrijken. Maar tegelijkertijd is het ‘beleidsnabij’ onderzoek doen een vak apart waarvoor we niet voor niets gespecialiseerde publieke kennisorganisaties in het leven hebben geroepen. Zijn hogeronderwijsinstellingen eigenlijk wel geschikt als structurele kennispartner van de stad?
In een verkennende studie inventariseerde het Rathenau Instituut welke spanningen en knelpunten spelen er wanneer universiteiten en hogescholen onderzoek doen in, met en voor de stad. En welke mogelijkheden er zijn om dit soort samenwerkingsinitiatieven op vruchtbare en verantwoorde manier te organiseren.
Wanneer onderzoek en beleid gaan interacteren is er altijd een fundamentele spanning tussen afstand en nabijheid.
Spanning tussen afstand en nabijheid
Wanneer onderzoek en beleid gaan interacteren is er altijd een fundamentele spanning tussen afstand en nabijheid. Aan de ene kant is afstand tussen onderzoekers en beleidsmakers nodig om onafhankelijk en integer onderzoek te kunnen doen. Aan de andere kant is een goede uitwisseling en wederzijdse betrokkenheid nodig om ervoor te zorgen dat het onderzoek beleidsrelevant is en kan profiteren van de kennis en expertise van professionals uit beleid en praktijk.
De coronacrisis laat bij uitstek zien hoe ingewikkeld het kan zijn om de grenzen tussen kennis en beleid te bewaken, zelfs voor beleidsgerichte kennisorganisaties die hierin gepokt en gemazeld zijn. Zo schreef de Volkskrant op 17 juli 2020 naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur: ‘Deskundigen: RIVM en ministerie zijn te veel vermengd geraakt’.1
In vergelijking met de beleidsgerichte kennisorganisaties en de ministeries hebben zowel hogeronderwijsinstellingen als gemeenten nog weinig ervaring met het opereren op het grensvlak van kennis en beleid. Gemeenten en hun kennispartners kunnen leren van de manier waarop ministeries en de rijkskennisinstellingen hun grensverkeer hebben geregeld. Ze hebben hier immers al decennialange ervaring mee en hebben soms door schade en schande het nodige hierover geleerd. De WODC affaire is een treffend voorbeeld hiervan. Deze affaire ontstond nadat een klokkenluider de onafhankelijkheid van het WODC in twijfel trok. Om te zorgen dat er duidelijker scheidslijnen zouden ontstaan tussen de rol en positie van de beleidssector en die van het WODC, scherpte de minister regels en protocollen aan en zette hij in op een cultuurverandering.
Afstand organiseren
In een rapport over onafhankelijkheid en integriteit bij onderzoek door rijkskennisinstellingen (Met gepaste afstand) liet het Rathenau Instituut zien dat overheden en hun kennispartners gebruik kunnen maken van ‘harde’ maatregelen, zoals voldoende fysieke afstand (niet in hetzelfde gebouw), wettelijke bepalingen, gedragscodes, adviesraden, mechanismes voor kwaliteitscontrole, evaluatieregimes en escalatiepaden. Daarnaast zijn er allerlei ‘zachte’ maatregelen nodig om professioneel gedrag van alle betrokkenen te bevorderen. Het gaat dan om rolvastheid en wederzijds begrip en respect voor elkaars rol en verantwoordelijkheid.
Het organiseren van gepaste afstand blijft altijd een aandachtspunt wanneer kennis en beleid met elkaar in aanraking komen.
Het organiseren van gepaste afstand blijft altijd een aandachtspunt wanneer kennis en beleid met elkaar in aanraking komen. Dat geldt des te meer wanneer men de samenwerking als een structureel partnerschap vorm wil geven. Dan moeten beide partners willen investeren in de relatie. Niet alleen in termen van geld, maar ook in termen van het verkleinen of overbruggen van de afstand tussen beide typen organisaties. Naast fysieke afstand gaat het vooral ook om afstand in termen van verschillen in organisatiedoelen en –cultuur, de sociale netwerken waarin men opereert en de kennisachtergrond.
1 Zie ook het opiniestuk dat het Rathenau Instituut naar aanleiding hiervan schreef over de kwetsbare relatie tussen wetenschap en politiek.
Nabijheid organiseren
In een gelijkwaardig partnerschap moeten beide deelnemers bereid zijn om elkaar en elkaars organisaties beter te leren kennen, zowel op het niveau van onderzoekers als van hun bestuurders of managers. Het is niet evident om een manier van werken te ontwikkelen die recht doet aan beide organisatiewerelden. Hoe combineer je bijvoorbeeld een behoefte van onderzoekers aan diepgravende onderzoeksprojecten, met een behoefte van beleidsmakers en praktijkprofessionals aan kortlopende praktijkgerichte studies? De ervaring leert dat hiervoor wederzijdse afstemming gedurende de gehele programmeringscyclus, zowel op programma- als op projectniveau, nodig is. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een programmaraad, begeleidingscommissies, regulier strategisch overleg of tussentijdse evaluaties. De uitdaging is vooral om ook op projectniveau voldoende betrokkenheid te organiseren bij het ontwikkelen van projectvoorstellen, bij (het begeleiden van) de uitvoering én bij het verspreiden van resultaten voor verschillende doelgroepen.
Gemeenten moeten de capaciteit in huis hebben om de goede kennisvragen te kunnen stellen waarmee onderzoekers uit de voeten kunnen
Kennisbevordering aan beide kanten van de relatie
Gemeenten en kennisinstellingen moeten ook zorgen dat ze zelf de nodige expertise, kunde en professionaliteit hebben om beleidsnabij onderzoek goed te doen. Zo moeten gemeenten de capaciteit in huis hebben om de goede kennisvragen te kunnen stellen waarmee onderzoekers uit de voeten kunnen. Ook moeten ze genoeg expertise hebben om de resultaten van onderzoek te kunnen waarderen en benutten. Op hun beurt moeten de kennisinstellingen de competenties ontwikkelen om in de verschillende fasen van het onderzoeksproces samen te werken met beleidsmakers en praktijkprofessionals. Waar nodig betekent dat ook dat ze hen leren betrekken als onderzoekspartners die zelf ook data en kennis inbrengen – en dus niet alleen als kennisvragers of kennisgebruikers.
Speciale aandacht is ook nodig voor het verantwoord delen van data die worden gebruikt en geproduceerd in de samenwerking. In eerdere studies Waardevol digitaliseren en Voeten in de aarde lieten we zien welke mogelijkheden gemeenten hebben om op verantwoorde wijze om te gaan met data en om daarbij publieke waarden centraal te stellen. Het is bijvoorbeeld belangrijk om het gebruik van data voor projecten of experimenten helder af te bakenen, goede afspraken over dataverwerking te maken en waar nodig burgerparticipatie integraal onderdeel te maken van de projecten.
Een duurzaam verdienmodel
Een goede financiering van dit soort structurele samenwerkingsinitiatieven is een belangrijk voorwaarde voor blijvend succes. De basisfinanciering door de partners is meestal klein, en vooral bedoeld voor zaken als bureaukosten en programmamanagement. Het onderzoek is afhankelijk van externe projectfinanciering die de onderzoekers in competitie moeten zien te verwerven, bijvoorbeeld bij NWO. Dit maakt dit soort initiatieven kwetsbaar. Om grip te kunnen houden op de inhoud, vorm, coherentie en continuïteit van het onderzoek is een meer robuust verdienmodel nodig. Een voorwaarde hiervoor is dat de partners de samenwerking ook echt (gaan) zien en behandelen als een strategisch partnerschap. Het risico van dit soort initiatieven is dat men het ziet als een sympathiek randverschijnsel: een hobby van een clubje maatschappelijk betrokken onderzoekers en kennisgeïnteresseerde ambtenaren. Of juist als een public relations initiatief vanuit de top zonder draagvlak op de werkvloer. Het is daarom nodig dat zowel gemeenten als hogeronderwijsinstellingen dit soort samenwerkingen aangaan op basis van duidelijke strategie over waarom ze met wie, en op welke manier, willen samenwerken.
Een optie om het verdienmodel meer robuust te maken is om bondgenoten te vinden die mee willen investeren. Kandidaten hiervoor zijn andere gemeenten met vergelijkbare kennisbehoeften, of medeoverheden op provinciaal, nationaal of Europees niveau. Naast meer financiële slagkracht bieden dit soort inter- of bovenlokale samenwerkingsverbanden ook mogelijkheden voor uitwisseling en kennisdeling over gemeentegrenzen heen.
We moeten voorkomen dat er te grote verschillen ontstaan in de kennisposities van gemeenten met en zonder een universiteit of hogeschool in de buurt.
Kennisongelijkheid tussen gemeenten voorkomen
Dat laatste punt raakt aan een belangrijk publiek belang. Namelijk dat we moeten voorkomen dat er te grote verschillen ontstaan in de kennisposities van gemeenten met en zonder een universiteit of hogeschool in de buurt. En dat we ervoor zorgen de kennisontwikkeling voor publieke opgaven niet versplintert in allerlei op zichzelf staande lokale initiatieven.